“The more you know yourself, the more patience you have for what you see in others.”
Erik H. Erikson
Na Sigmund Freud hebben vele volgelingen van de psychoanalyse getracht om zijn psychodynamische theorie meer af te stemmen op empirisch onderzoek door de invloed van sociale en omgevingsinvloeden op de ontwikkeling te benadrukken. In de Freudiaanse visie werden interne conflicten tussen de seksuele driften en de onderdrukking van deze driften door het ego en het super ego centraal gesteld. Vooral de strekking van de ego psychologen benadrukte het belang van de ontwikkeling van het ego om interne conflicten te beheersen en om aangepaste rationele gedragingen te ontwikkelen. De meest invloedrijke ego psycholoog was Erik Erikson met zijn theorie over de ontwikkelingsfasen die aanvankelijk aansloot bij de psycho-seksuele fasen uit Freuds theorie.
Erik Homburger Erikson (geboren Erik Salomonsen; 15 juni 1902 – 12 mei 1994) was een Duits-Amerikaans ontwikkelingspsycholoog en psychoanalyticus die bekend stond om zijn theorie over de psychologische ontwikkeling van de mens. Hij bedacht de term identiteitscrisis. Ondanks het ontbreken van een universitair diploma, was hij als professor aan vooraanstaande instellingen verbonden, waaronder Harvard, University of California, Berkeley en Yale. Volgens een ranking van de APA (American Psychological Association), gepubliceerd in 2002, behoort Erikson tot de meest eminente psychologen van de twintigste eeuw en behaalde hij een 12e plaats in de lijst van honderd genomineerden.
zie: https://www.apa.org/monitor/julaug02/eminent
Study ranks the top 20th century psychologists. Review of General Psychology (Vol. 6, No. 2)
De theorie van Erik Erikson over psychosociale ontwikkeling is de eerste en waarschijnlijk de meeste invloedrijke ontwikkelingspsychologische levenslooptheorie. Eriksons geschriften zijn uitgebreid en gecompliceerd. Hij mengde gedetailleerde beschrijvingen van klinische behandelingen met vage interpretaties, en hernam tijdens zijn carrière herhaaldelijk dezelfde thema’s. Deze kwaliteiten van zijn werk hebben ertoe geleid dat sommigen naar zijn werk verwijzen als “Rorschach-achtig” waar verschillende lezers zijn woorden verzamelen en interpreteren op basis van hun eigen visie.
Zie: Syed, M., & McLean, K. C. (2017, April 24). Erikson’s Theory of Psychosocial Development. https://doi.org/10.4135/9781483392271.n178
https://en.wikipedia.org/wiki/Erik_Erikson
Erikson’s theorie was in belangrijke mate beïnvloed door zijn persoonlijke levensloop en kan in directe relatie gezien worden met gebeurtenissen uit zijn leven. Daarom volgt nu een korte biografie over Erikson.
Biografie
Erik Erikson werd geboren op 15 juni 1902 in Frankfurt a.M., Duitsland. Zijn jonge joodse moeder, Karla Abrahamsen, voedde Erik enige tijd alleen op voordat ze trouwde met een arts, dr. Theodore Homburger. Het feit dat Homburger niet zijn biologische vader was, werd jarenlang voor Erikson verborgen gehouden. Toen hij eindelijk de waarheid ontdekte, bleef Erikson achter met een gevoel van verwarring over wie hij werkelijk was. Het algemene verhaal was dat zijn moeder en vader voor zijn geboorte uit elkaar waren gegaan, maar het goed bewaarde feit was dat hij het kind van zijn moeder was uit een buitenechtelijke verbintenis. Hij heeft zijn biologische vader of de eerste echtgenoot van zijn moeder nooit gezien. Deze vroege ervaring hielp zijn interesse in de vorming van identiteit te wekken. Later zou hij uitleggen dat hij zich als kind vaak in de war voelde over wie hij was en hoe hij in zijn gemeenschap paste. Hoewel dit misschien slechts een interessante anekdote over zijn afkomst lijkt, diende het mysterie rond Eriksons biologische afkomst als een van de belangrijkste krachten achter zijn latere interesse in identiteitsvorming. Zijn interesse in identiteit werd verder ontwikkeld op basis van zijn eigen ervaringen op school. Op zijn joodse tempelschool werd hij geplaagd omdat hij een lange, blauwogige, blonde, Scandinavisch ogende jongen was die opviel tussen de rest van de kinderen. Op het gymnasium werd hij afgewezen vanwege zijn joodse achtergrond. Deze vroege ervaringen hielpen zijn interesse in identiteitsvorming aan te wakkeren en bleven zijn hele leven zijn werk beïnvloeden. Het is interessant om op te merken dat Erikson nooit een formele graad in geneeskunde of psychologie heeft behaald. Tijdens zijn studie aan het Das Humanistische Gymnasium was hij vooral geïnteresseerd in vakken als geschiedenis, Latijn en kunst.
Zijn stiefvader, een dokter, wilde dat hij geneeskunde zou studeren, maar Erikson deed in plaats daarvan een korte studieperiode op de kunstacademie. Hij stopte al snel deze studie en bracht tijd door met het ronddwalen door Europa met vrienden en na te denken over zijn identiteit. Volgens Kriekemans maakte zijn artistieke aanleg hem zeer geschikt voor de beoefening van de klinische psychologie. Erikson zegt zelf hierover: ‘I came to psychology from art which may explain, if not justify, the fact that at times the reader will find me painting contexts and backgrounds where he would rather have me point to facts and concepts.’
Het was een uitnodiging die een vriend hem stuurde om les te geven op een vooruitstrevende school die een wending in zijn leven bracht. Deze kleine Amerikaanse school was opgericht in Wenen door Dorothy Burlingham, een vriendin van Anna Freud. Freud merkte al snel Eriksons verstandhouding met kinderen op en moedigde hem aan om formeel psychoanalyse te studeren. Erikson behaalde uiteindelijk twee certificaten van de Montessori Teachers Association en van het Vienna Psychoanalytic Institute.
Erikson ontmoette een Canadese danslerares Joan Serson die ook les gaf op de school waar hij werkte. Het paar trouwde in 1930 en kreeg drie kinderen. Erikson verhuisde in 1933 naar de Verenigde Staten en kreeg, ondanks dat hij geen formeel diploma had, een baan aangeboden als docent aan de Harvard Medical School. Hij veranderde ook zijn naam van Erik Homburger in Erik H. Erikson, misschien als een manier om zijn eigen identiteit te vervalsen. Naast zijn functie op Harvard had hij ook een eigen praktijk in kinderpsychoanalyse. Uiteindelijk bekleedde hij onderwijsposities aan de University of California in Berkeley, Yale, het San Francisco Psychoanalytic Institute, Austen Riggs Center en het Center for Advanced Studies of the Behavioral Sciences. Hij publiceerde een aantal boeken over zijn theorieën en onderzoek, waaronder ‘Childhood and Society’ en ‘The Life Cycle Completed’. Zijn boek “Gandhi’s Truth” werd bekroond met een Pulitzer Prize en een National Book Award.
Uit: Kendra Cherry (2022) , Biography of Erik Erikson (1902-1994), https://www.verywellmind.com/erik-erikson-biography-1902-1994-2795538
Friedman, L. J. (1999). Identity’s architect: A biography of Erik H. Erikson. Scribner/Simon & Schuster.
Erik Erikson, 91, Psychoanalyst Who Reshaped Views of Human Growth, Dies. May 13, 1994. The New York Times. https://www.nytimes.com/1994/05/13/obituaries/erik-erikson-91-psychoanalyst-who-reshaped-views-of-human-growth-dies.html
Kriekemans, A. (1967), Genetische psychologie. Systematisch en historisch. Deel 12: Geschiedenis van de jeugdpsychologie. Lannoo, Tielt, p. 142.
Erikson, Erik & Erikson, Joan (1981), Generativity and Identity: From a Conversation with Erik and Joan Erikson. Journal Harvard Educational Review, vol. 51, no. 2, pp: 249-269.
Wallerstein, R. S. (2014). Erik Erikson and His Problematic Identity. Journal of the American Psychoanalytic Association, 62(4), 657–675. https://doi.org/10.1177/0003065114547637
Erik Erikson: A Life’s Work https://www.youtube.com/watch?v=32J9BNMWynM
Klinische methode, speltherapie en cultureel-anthropologisch werk
Het kernstuk in een studie over Erikson wordt zeker gevormd door de acht fasen van de menselijke levensloop en van de deugden die in iedere fase een ontwikkelingstaak constitueren voor het subject. Om de stellingen, inzichten en conclusies van Erikson te situeren is het belangrijk om vooraf zijn benaderingswijze kort te omschrijven, nl. de klinische methode. Zoals elders in de psychologie en de psychotherapie is hetgeen men bereikt functie van de gevolgde weg. Als psychotherapeut betrouwt hij meer op zijn intuïtie, zijn persoonlijk oordeel, de objectieve feiten, zijn theoretisch kader en zijn ervaring dan op ‘geobjectiveerde tests’. Speltherapie is niet alleen een diagnostisch middel maar ook een manier van genezen. Het ‘zich-uitspelen’ is de meest natuurlijke zelfgenezingsmethode in de kinderjaren zoals het ‘zich-uitspreken’ dit voor vele volwassenen is. Erikson heeft de klinische methode ook aangewend bij cultureel anthropologisch veldwerk en bij de studie van cultuurpatronen uit de geschiedenis van onze westerse beschaving en op historische figuren zoals o.a. Luther en Gandhi. In de biografische studies benadrukt hij de inherente sterktes van de menselijke persoonlijkheid door te laten zien hoe individuen hun neurotische symptomen en conflicten kunnen gebruiken voor creatieve en constructieve sociale doeleinden, terwijl ze zichzelf daarbij genezen. In zijn meest bekende publicatie ‘Childhood and Society’ (1963) tref je een synthese van zijn methodische benaderingen als clinicus en de conceptuele ontwikkeling van ‘ego-identiteit’. Zowel case studies uit de psychoanalytische praktijk, antropologische studies bij Indianenstammen zoals de Sioux en de Yuroks, bespiegelingen over de Amerikaanse identiteit als historische studies van Hitlers en Gorki’s jeugd komen aan bod in dit boek.
Zie: E. H. Erikson (1964), Het kind en de samenleving. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen, 425 p.
‘Deugden’ en ontwikkelingsfasen
Enkele basisconcepten uit de theorie van Erikson vatten we samen op basis van de uitvoerige passage die Kriekemans besteedt aan deze psychoanalyst. Het is niet altijd even duidelijk in welke mate hij zijn visie mengt doorheen de beschrijving van de standpunten van Erikson. Toch blijft het een boeiende interpretatie en synthese.
Zie: A. Kriekemans (1967), Genetische psychologie. Systematisch en historisch. Deel 12. Geschiedenis van de jeugdpsychologie.Lannoo, Tielt/Den Haag, p. 142-269.
De fundamentele kansen en gevaren voor de persoonlijkheidsvorming liggen volgens Erikson in de biologische factor die aan de basis ligt van de innerlijke wetmatigheid, er is een ‘evolving groundplan’ volgens dewelke de menselijke levensloop zich aftekent. Erikson onderscheidt acht fasen in de menselijke levensloop. In iedere fase krijgt de sociale en de psychologische factor telkens een eigen functie. Iedere fase biedt de kans tot een grotere rijpheid. Op ieder ontwikkelingsniveau kan men een nieuwe deugd verwerven. ‘Virtues’ zijn ‘basic properties of the strong person’. Het tegendeel is ‘weakness’ die het activeren en voltooien van de deugden verhindert. Het gehele organisme van de deugden wortelt in drie systemen: de epigenese van de individuele ontwikkeling, de groei van het Ik en de opeenvolging van de generaties.
Iedere ontwikkelingsfase heeft naast haar crisissen en afwijkingen ook haar eigen deugd. Iedere deugd bestaat in rudimentaire vorm vanaf het begin van het leven. In ieder stadium moet zich telkens weer een andere deugd ontwikkelen vanuit haar rudimentaire vorm en dit door de wisselwerking van de gegeven ontwikkelingsfase met een sociaal milieu. Zowel het maturiteitspeil, de geschikte sociale omgeving en de persoonlijke prestatie spelen een rol.
- De groei van het Ik
Alles wat de mens betreft moet in een evolutionistisch perspectief gezien worden. De basis-deugden zijn mijlpalen op weg van het ontstaan en de versterking van het Ik. Een sterk Ego is een voorwaarde tot vrijheid, die de wil is om te kiezen wat noodzakelijk is en om te vermijden wat een fase in haar taak doet stranden.
- De opeenvolging van generaties
Volwassenen zijn georganiseerd o.m. met het doel om van de collectiviteit en van haar traditie veiligheid en zekerheid te verkrijgen en tevens methodes om de noden van de volgende generatie te bevredigen onafhankelijk van de gevaren waaraan het individu in zijn levensloop is blootgesteld.
De disposities die in elke ontwikkelingsfase een kans krijgen en tot deugden kunnen gevormd worden dragen bij om het leven van de instellingen in stand te houden, te vernieuwen en versterken. Deze deugden maken het de mens mogelijk nieuwe ethische alternatieven te zoeken en te vinden.
Epigenese van de individuele ontwikkeling
Het epigenetisch principe stelt dat elk organisme dat groeit en zich ontwikkelt, een vooraf bepaald plan heeft. Volgens dit vastgestelde plan zal elk deel van het organisme in de loop van de tijd ontwikkelen tot het volledig en als een geïntegreerd geheel kan functioneren.
Aanvankelijk is het epigenetisch principe gebruikt om de ontwikkeling van de foetus in de baarmoeder te beschrijven. Tijdens de negen maanden van conceptie ontwikkelt de foetus zijn verschillende organen, ledematen en andere delen die essentieel zijn voor het overleven van de foetus buiten de baarmoeder na de geboorte.
Volgens Erikson gaat hetzelfde proces door na de geboorte van de baby en gedurende zijn hele leven. In plaats van delen en organen te ontwikkelen en te laten groeien, gaat de baby, terwijl hij groeit, in wisselwerking met de omgeving, zijn of haar naaste familie en de samenleving in het algemeen. Hierdoor zou het individu geleidelijk de kansen en beperkingen onder ogen zien die door de samenleving worden opgelegd. Naarmate het individu ouder wordt, ontwikkelt hij of zij zowel zijn zintuiglijke als sociale capaciteiten. Door de interactie van het individu met de samenleving zouden innerlijke conflicten ervaren worden. Deze innerlijke conflicten beïnvloeden hoe de persoonlijkheid van het individu zich ontwikkelt. Ook zou opvoeding en begeleiding die het individu ervaart terwijl hij of zij opgroeit, ertoe leiden dat het individu wetten leert vertrouwen en gehoorzamen, wat leidt tot significante interacties tussen het individu en de leden van de samenleving. Daarom is de ontwikkeling van de persoonlijkheid van een individu gebaseerd op de bereidheid en maturiteit van het individu om interacties aan te gaan met zijn omgeving en medemensen.
Identiteitsontwikkeling
Voor Erikson is het concept identiteit als een samensmelting van iemands ervaringen, overtuigingen, waarden en herinneringen die iemands perceptie van zichzelf vormen. Deze identiteit ontwikkelt zich in de loop van iemands leven. Gerelateerd aan dit concept was ‘ego-identiteit’, waarvan hij suggereerde dat het een identiteitsgevoel was dat een cruciale rol speelt bij het handhaven van de continuïteit in het leven, vooral in tijden van verandering. Een effectieve ego-identiteit kan worden opgevat als een sterk zelfgevoel.
Erikson veronderstelt dat iemands identiteit zich ontwikkelt gedurende de levensloop, die is onderverdeeld in acht stadia van psychosociale ontwikkeling. Hij geloofde dat verschillende levensfasen sterke punten in iemands identiteit ontwikkelen. Identiteit kan zowel onaangepaste als adaptieve manieren bevatten om met de crisis om te gaan die volgt op een fase van psychosociale ontwikkeling. Hij had geen deterministische kijk op de mens en nam aan dat drie belangrijke factoren de identiteitsontwikkeling van een individu beïnvloeden.
- Genetisch − Dit zijn de factoren die geërfd zijn van iemands ouders en voorouders. Deze aanleg wordt door andere factoren beïnvloed en deze interactie bepaalt welke elementen de ego-identiteit zullen constitueren.
- Omgeving − Dit omvat iemands familie, de samenleving en andere persoonlijke ervaringen die van invloed zijn op iemands waarnemingen, overtuigingen, leren en percepties van verschillende situaties. De invloed van deze factoren nemen toe naarmate men naar latere stadia van de psychosociale ontwikkeling gaat.
- Actuele factoren – Typerend voor Erikson is het belang dat hij toekent aan actuele en historische crisissen in de samenleving en die een grote invloed hebben op de levenscrisis van het individu en dus kan verschillen op basis van tijd en plaats.
Ontwikkelingsfasen in de menselijke levensloop
Erikson stelt dat de persoonlijkheid zich in een vooraf bepaalde volgorde ontwikkelt in acht stadia van psychosociale ontwikkeling, van babytijd tot volwassenheid. Tijdens elke fase ervaart de persoon een psychosociale crisis die een positief of negatief resultaat kan hebben voor de ontwikkeling van de persoonlijkheid. Volgens Erikson zijn deze crisissen van psychosociale aard omdat ze betrekking hebben op psychologische behoeften van het individu die in conflict zijn met de behoeften van de samenleving. Volgens de theorie resulteert een succesvolle afronding van elke fase in een gezonde persoonlijkheid en het verwerven van basisdeugden. Basisdeugden zijn karakteristieke krachten die het ego kan gebruiken om volgende crisessen op te lossen. Het niet succesvol voltooien van een fase kan resulteren in een verminderd vermogen om verdere fasen te voltooien en daardoor kan een minder goed functionerende persoonlijkheid ontstaan en een negatief zelfgevoel. Deze fasen kunnen echter op een later tijdstip met succes worden opgelost.
In het volgende schema typeren we elke ontwikkelingsfase met de psychosociale crisissen die doorgemaakt worden. Daarna volgen enkele karakteristieken voor elke ontwikkelingsfase uit de levensloop.
Fase 1: Vertrouwen versus wantrouwen
Tijdens onze eerste 18 maanden zijn we onzeker over de wereld waarin we ons bevinden en moeten we basisvertrouwen ontwikkelen. De baby is tenslotte volledig afhankelijk van zijn verzorgers voor warmte, liefde, stabiliteit en koestering. Als ze betrouwbaar en voorspelbaar zijn, krijgt de baby vertrouwen, een gevoel van veiligheid en een gevoel van veiligheid in de wereld. Als de zorg inconsistent en onbetrouwbaar is, zal het vertrouwen falen. Als zorgverleners de baby bijvoorbeeld afwijzen, niet aan zijn behoeften voldoen of emotioneel afstandelijk zijn, kunnen we concluderen dat de baby niet op volwassenen kan vertrouwen. Dit falen in de eerste fase resulteert in de ontwikkeling van angst, wantrouwen, achterdocht, ongerustheid en uiteindelijk de overtuiging dat de wereld onvoorspelbaar is. De baby kan angstig worden, in de overtuiging dat hij geen controle of invloed kan hebben op zijn omgeving.
Een goede balans tussen vertrouwen en wantrouwen betekent dat de baby open kan blijven staan voor ervaringen en zich toch bewust is van potentieel gevaar. Het is tenslotte onwaarschijnlijk en onverstandig dat een kind volledig vertrouwend wordt of helemaal geen vertrouwen meer heeft. Succes in de eerste fase leidt tot de deugd van hoop/ vertrouwen, het gevoel dat, welke crisis we ook tegenkomen, er altijd iemand in de buurt zal zijn om steun en hulp te bieden.
Fase 2: Autonomie versus schaamte en twijfel
Fase twee richt zich op de peuterleeftijd wanneer het kind een grotere autonomie verwerft en controle over zijn fysieke vaardigheden krijgt. Meestal beginnen ouders, leerkrachten en verzorgers rond deze tijd kinderen een zekere mate van keuze te geven en hen zelf acties te laten uitvoeren. Daarom worden ze steeds mobieler en doen hun onafhankelijkheid gelden. Volgens Erikson is zindelijkheidstraining cruciaal voor het aanleren van fysieke controle en uiteindelijk de ontwikkeling van autonomie. Succes over lichaamsfuncties en het nemen van controle over eenvoudige keuzes leidt tot een gevoel van persoonlijke macht, gevoelens van autonomie, meer onafhankelijkheid en een groter gevoel van kunnen overleven in de wereld.
Tijdens deze fase moeten ouders van hun kind verwachten en aanmoedigen om grenzen te verkennen, ze bemoedigen tot initiatief en afkeuring vermijden als ze falen. Het resulterende gevoel van veiligheid en vertrouwen is cruciaal voor de vooruitgang in volgende stadia en leidt tot de deugd van wilskracht/beslistheid.
Als kinderen echter overdreven bekritiseerd en gecontroleerd worden, of verhinderd worden om voor zichzelf op te komen, kunnen ze een gebrek aan zelfrespect ontwikkelen en overdreven afhankelijk zijn van anderen. Een gevoel van schaamte over ‘toiletongelukjes’ kan inderdaad het gevoel van persoonlijke controle aantasten en de twijfel doen toenemen.
Een passend evenwicht tussen schaamte, twijfel en autonomie is essentieel voor de deugd van de wilskracht, het kind gelooft dat het met intentie kan handelen, in plaats van een gevoel van ontoereikendheid en twijfel te ervaren.
Fase 3: Initiatief versus schuldgevoel
Fase 3 vindt plaats tijdens de kleuterschoolperiode. Op dit punt in de psychosociale ontwikkeling, wanneer er een conflict ontstaat tussen initiatief en schuldgevoel, leert de kleuter voor zichzelf op te komen en begint hij/zij meestal spel en sociale interacties te sturen. Voor de ouders komt de kleuter over als overdreven assertief of zelfs agressief, en toch hoort dit gedrag bij het exploreren van de interpersoonlijke vaardigheden. Indien deze verkenning wordt beperkt door ouderlijk toezicht of kritiek kan dit schuldgevoel ontwikkelen bij de kleuter. Evenzo, hoewel constant vragen stellen in deze fase soms vermoeiend kan zijn, kunnen kleuters, als ze worden ingeperkt door zorgverleners, zichzelf als hinderlijk beschouwen en de interacties met anderen belemmeren. En toch, als kleuters succesvol zijn in fase drie, leren ze dat ze bekwaam en veilig initiatieven kunnen nemen. Als ze falen, kunnen ze last krijgen van schuldgevoelens en twijfel aan zichzelf en zullen ze minder geneigd zijn om leiding te nemen.
Succes in deze fase is van vitaal belang om de deugd van doelgerichtheid en moed op te bouwen in tegenstelling tot schuldgevoelens. Een evenwicht tussen initiatief en schuldgevoel blijft echter de sleutel voor het ontwikkelen van een gezonde mindset.
Fase 4: Vlijt versus minderwaardigheid
In deze fase worden kinderen ondergedompeld in de wereld van onderwijs, leren lezen, schrijven en rekenen. Leraren spelen een essentiële rol voor de verdere groei in deze fase. Tegelijkertijd worden leeftijdsgenoten en sociale interacties steeds relevanter voor de ontwikkeling van een gevoel van eigenwaarde, en gevoelens van trots ontstaan als ze taken met succes uitvoeren.
Het verkrijgen van goedkeuring is inderdaad een motiverende factor, en schoolkinderen leren al snel welke specifieke competenties gewaardeerd worden door leeftijdsgenoten en volwassenen. In deze jaren worden de eisen gesteld aan schoolkinderen aanzienlijk hoger; het wordt essentieel om te leren omgaan met de vele sociale en schoolse verwachtingen.
Als het succesvol is, leidt ontwikkeling tot de deugd van vertrouwen/competentie, terwijl falen kan leiden tot een gevoel van minderwaardigheid, waarbij we het gevoel hebben dat we bepaalde vaardigheden niet kunnen uitvoeren.
Evenwicht in fase vier leidt tot een gevoel van voldoening en competenties, en het kind begint te geloven in zijn vermogen om met bestaande en nieuwe situaties om te gaan. Leren falen kan inderdaad een cruciaal element zijn in deze rijping – wat leidt tot de ontwikkeling van bescheidenheid – terwijl succes voldoet aan de psychologische basisbehoefte om zichzelf competent te voelen.
Fase 5: Identiteit versus rolverwarring
De tienerjaren kunnen ontmoedigend zijn, zowel voor de adolescenten als voor de ouders. Nieuwe kansen, ervaringen en veranderingen in lichaam en geest in fase vijf zijn cruciaal voor het gevoel van ‘wie we zijn’ en hebben een aanzienlijke invloed op de volwassenheid. Deze vormende jaren – leeftijden van 12 tot 18 – bieden een waardevolle en diepgaande verkenning van overtuigingen, doelen en waarden tijdens het zoeken naar een persoonlijke identiteit en een gevoel van eigenwaarde. De overgang tussen kindertijd en volwassenheid is cruciaal. Jongeren worden steeds onafhankelijker en beginnen na te denken over carrières, familie, vrienden en hun plaats in de samenleving. Het is van vitaal belang voor jongeren om de rollen te leren die ze kunnen aannemen als ze eenmaal volwassen zijn – inclusief seksueel – terwijl hun lichaamsbeeld transformeert.
Succes leidt tot de overtuiging dat ze trouw blijven aan wie we zijn, uitgedrukt door de deugd trouw/loyauteit. Met de juiste aanmoediging en versterking gaan jongeren ontwikkelen naar meer onafhankelijkheid en een sterker gevoel van controle en zelfbeheersing. Anders leidt het jongeren tot onvermogen om een identiteitsgevoel in de samenleving te creëren (“Wie ben ik? Ik weet niet wat ik wil doen als ik ouder ben”), tot verwarring en een slecht zelfgevoel. Succes in fase vijf leidt volgens Erikson tot trouw/loyauteit – overeenstemming met de normen en verwachtingen van de sociale groep waartoe we behoren. Het bewuste zelfgevoel komt immers voort uit deze sociale interactie en is cruciaal voor een evenwicht tussen identiteit en rolverwarring. Identiteit geeft de persoon een geïntegreerd zelfgevoel dat richting geeft aan de verdere ontwikkeling
Fase 6: Intimiteit versus isolement
Als jongvolwassene of adolescent is men gemotiveerd om persoonlijke relaties en intieme relaties aan te gaan en te exploreren. Gedurende deze fase kunnen er grote conflicten ontstaan als adolescenten proberen om met wisselend succes langere termijn verplichtingen aan te gaan buiten het gezin. En toch resulteren positieve resultaten in gezonde, gelukkige relaties die veilig en duurzaam zijn en de deugd van liefde ontwikkelen.
Als adolescenten er niet in slagen – buiten of binnen hun controle – om de juiste duurzame en intieme relaties te vormen, kan dit leiden tot eenzaamheid, een gevoel van isolement en depressie.
De fase van intimiteit versus isolement bouwt voort op het succes of falen van fase vijf. Een sterk gevoel van persoonlijke identiteit is immers cruciaal voor het ontwikkelen van intieme en sterke relaties.
Fase 7: Generativiteit versus stagnatie
Tijdens de middelbare leeftijd tonen volwassenen behoefte aan een lang leven, niet noodzakelijkerwijs in fysieke zin, maar als een voortzetting van het leven in kinderen of de langetermijn impact die ze op anderen hebben. Ze streven ernaar om een stempel op de wereld te drukken, dingen te koesteren die hen zullen overleven. Ze kunnen zoeken naar manieren om productiever en waardevoller te zijn voor onze samenleving, met het oog op het grotere geheel.
Succes wordt geïllustreerd door de deugd van zorgzaamheid – het gevoel nuttig te zijn in het leven, iets te bereiken en bij te dragen aan de samenleving. Volwassenen zijn trots op wie ze zijn, wat ze hebben bereikt, hun kinderen en wie ze zijn geworden, en de sterke relatie die ze hebben met hun partner. Falen ziet er heel anders uit. Ze hebben het gevoel dat ze weinig invloed hebben gehad op de wereld, omdat ze er niet in zijn geslaagd die ‘steen te verleggen in een rivier op aarde’ *. Als dat zo is, voelen ze zich onproductief, niet betrokken, gedesillusioneerd en losgekoppeld van de wereld waarin ze leven.
(*) Ik heb een steen verlegd in een rivier op aarde, Het water gaat er anders dan voorheen. Uit: Bram Vermeulen, De Steen. https://www.youtube.com/watch?v=1gEF2b3x8pg
Fase 8: Ego integriteit versus wanhoop
In tegenstelling tot eerdere theorieën omvat het model van Erikson het hele leven ‘van wieg tot graf’. Deze fase is er een van reflectie. Ouderen zijn meer bezonnen, staan stil bij het leven en besteden tijd aan het beoordelen van hun prestaties gedurende het hele leven. Succes is in de overtuiging dat ze hun doelen hebben bereikt en geluk hebben gevonden, wat leidt tot het gevoel van ego-integriteit, “een gevoel van samenhang en heelheid”. Ze hebben het gevoel dat ze veel hebben bereikt en zijn klaar om hun levenseinde met een gevoel van vrede te bereiken. Succes leidt tot de deugd van wijsheid – een gevoel van volledigheid.
Aan de andere kant kan mislukking worden ervaren als wanhoop en spijt over dingen die niet zijn gedaan, voltooid of gemaakte fouten. Ze zijn verbitterd over het verleden en het heden, bang om aan het einde van hun leven te komen zonder het gevoel goed geleefd te hebben.
Uit: J. Sutton (2020), Erik Erikson’s Stages of Psychosocial Development Explained. https://positivepsychology.com/erikson-stages/#trust
Kendra Cherry (2022), Erikson’s Stages of Development. A Closer Look at the Eight Psychosocial Stages.
https://www.verywellmind.com/erik-eriksons-stages-of-psychosocial-development-2795740
David Elkind, Erik Erikson’s eight ages of man. https://azkurs.org/pars_docs/refs/21/20743/20743.pdf
S.McLeod (2018), Erik Erikson’s Stages of Psychosocial Development. https://www.simplypsychology.org/Erik-Erikson.html
G.A. Orenstein, L. Lewis (2022), Eriksons Stages of Psychosocial Development. https://www.ncbi.nlm.nih.gov/books/NBK556096/
C.G. Boeree (1997), Personality Theories. Erik Erikson 1902-1994. https://webspace.ship.edu/cgboer/Erikson.pdf
Kritische waardering voor het werk van Erikson
Hoewel Erikson’s theorie van psychosociale ontwikkeling ongelooflijk invloedrijk is geweest en relevant blijft, heeft deze theorie verschillende kritische commentaren gekregen. Veelal is weinig rekening gehouden met de culturele context en tijdsperiode waarin Erikson zijn concepten en standpunten schreef. Sutton (2020) vat de kritieken samen:
- Stadia zijn mogelijk niet opeenvolgend of spelen zich niet af in de beschreven volgorde.
- De leeftijdscategorie voor elke fase is mogelijk niet correct.
- Fase acht suggereert een verschuiving van activiteit naar passiviteit, maar veel mensen zijn op latere leeftijd zeer productieve, actieve leden van de gemeenschap.
- Zoeken naar identiteit kan ons hele leven vele malen voorkomen, niet alleen tijdens de adolescentie.
- De ontwikkelingsprocessen die bij elke fase betrokken zijn, zijn onduidelijk.
- Hoe lost de persoon de conflicten op en gaat hij door naar de volgende fase? Een enkel, universeel mechanisme lijkt onwaarschijnlijk.
- Hoe definiëren we succes echt? Het idee van evenwicht zal immers variëren tussen individuen, culturen en, in de loop van de tijd, ook binnen onszelf.
- Hoe lossen we dergelijke conflicten op latere leeftijd op?
Uit: J. Sutton (2020), Erik Erikson’s Stages of Psychosocial Development Explained. https://positivepsychology.com/erikson-stages/#trust
Jacobus G. Maree (2021) The psychosocial development theory of Erik Erikson: critical overview, Early Child Development and Care, 191:7-8, 1107-1121, DOI: 10.1080/03004430.2020.1845163
Een van de sterke punten van Erikson’s psychosociale theorie is dat het een breed kader biedt van waaruit de ontwikkeling gedurende het hele leven kan worden bekeken. Erikson benadrukt de sociale aard van mensen en de belangrijke invloed die sociale relaties hebben op de ontwikkeling.
Onderzoekers hebben evidentie gevonden die de ideeën van Erikson over identiteit ondersteunen en hebben verschillende substadia van identiteitsvorming aangegeven.
Zie: Meeus, W., van de Schoot, R., Keijsers, L. et al. Identity Statuses as Developmental Trajectories: A Five-Wave Longitudinal Study in Early-to-Middle and Middle-to-Late Adolescents. J Youth Adolescence 41, 1008–1021 (2012). https://doi.org/10.1007/s10964-011-9730-y
Sommige onderzoeken geven aan dat mensen die tijdens de adolescentie een sterke persoonlijke identiteit vormen, beter in staat zijn om tijdens de volwassenheid intieme relaties aan te gaan.
Zie: Päivi Fadjukoff, Lea Pulkkinen & Katja Kokko (2016) Identity Formation in Adulthood: A Longitudinal Study from Age 27 to 50, Identity, 16:1, 8-23, DOI: 10.1080/15283488.2015.1121820
We ronden af met een citaat uit de kritische waardering bij het oeuvre van Erikson door Kriekemans.
‘Erikson zelf heeft een grondige vorming in de psychoanalytische theorie en techniek achter de rug. De gangbare opvattingen van de orthodoxe psychoanalyse heeft hij kunnen toetsen aan de werkelijkheid in verschillende culturele milieus door veldstudies ter plaatse en door analyse van literaire, historische en sociologische werken. Een rijke klinische ervaring en een uitzonderlijk scherpe en diepe ‘klinische blik’ maken zijn werk nog waardevoller. Daarbij wordt hij gediend door zijn artistieke talenten. Hierdoor worden zijn beschrijvingen uiterst suggestief en inspireren zij tot persoonlijk nadenken.’
Uit: Kriekemans, A. (1967), o.c., p. 255.