De Reformpedagogiek werd in belangrijke mate beïnvloed door het denken van de Franse filosoof Jean Jacques Rousseau (1712-1778). In de 19de eeuw bleven deze ideeën voortbestaan zonder dat ze in de praktijk werden uitgewerkt. In de 20ste eeuw grijpen talrijke onderwijsvernieuwingen terug naar de mens- en opvoedingsvisie van Rousseau die kan samengevat worden met ” Alles is goed zoals het uit de hand van de Schepper komt, alles ontaardt onder de handen van de mens.”
Leren door ervaring is het hoofdprincipe van de opvoeding en de leerfasen moeten afgestemd worden op het natuurlijk groeiproces van het kind. De Reformpedagogen vonden elkaar -ondanks alle verscheidenheid- in het bekritiseren van de kloof tussen kind en school, tussen schoolleven en het reële leven. Deze beweging kan als volgt gekenmerkt worden:
Pedocentrisme
Het kind staat centraal en moet worden gerespecteerd. Bovendien zou de leerstof aan het kind moeten worden aangepast en niet andersom. De leerstof moet aansluiten bij de leef- en belevingswereld van het kind. Kinderen zouden een eigen inbreng moeten hebben in het onderwijs en bovendien zouden ze de mogelijkheid moeten hebben om op hun eigen manier door de leerstof te gaan (een meer individuele aanpak).
De actieve school
Handenarbeid werd belangrijk en verbonden met vakken als rekenen, taal, aardrijkskunde, geschiedenis en biologie. De kinderen moeten niet meer alleen maar passief luisteren naar wat de leerkracht vertelt, maar juist actief bezig zijn met de leerstof. Leren door doen wordt belangrijk: Activiteiten onderwijs, zelfstandig werken en verantwoordelijkheid.
Totaliteitsonderwijs
De schoolvakken moeten zoveel mogelijk met elkaar in verband worden gebracht (thematisch, vakoverschrijdend onderwijs), in plaats van een indeling in allerlei losse, niet aan elkaar gerelateerde, vakken. Bovendien zou men behalve aan intellectuele vakken als rekenen en taal ook aandacht moeten schenken aan bijvoorbeeld creativiteit, lichamelijke opvoeding en sociale vorming (vorming van hoofd, hart en hand).